Ruth 25 jaar bij de STW1.

Fijn dat ik gevraagd ben om op Ruth’s ju­bi­le­um het woord te voeren. Het is 8 jaar gele­den dat ik voor het laatst tussen jullie in stond en het hoogste woord had. Sindsdien zijn er zo­veel nieuwe gezichten bij gekomen en, jam­mer genoeg, ook oude ver­dwe­nen, dat ik me op de Van Vollenhoven­laan een vreemde eend in de bijt voel. Hier op neutraal terrein, is het makkelijker.

Lieve Ruth, fijne partner en mede-directeur! Ik herinner me je komst nog goed. Ook al was dat voor mij geen moment om achteraf trots op te zijn. De STW was nog jong. Ik had het ge­trof­fen met mijn assistente, Elly. Ze was een echte dui­zend­poot. Maar ze nam ontslag om voor haar groeiend gezin te zorgen. Ik had danig de pee in.
Niet verbazend, dat het vooruitzicht op een nieuwe rechterhand bij mij geen hoog gespan­nen verwachtingen opriep. Dat veranderde echter op slag toen de beste twee of drie uit de voorselectie bij me kwamen. Een van die dames droeg een doorkijkbloes, waardoor­heen het goed kijken was… Jullie begrijpen wel, wie het moest worden. Elly’s vertrek was op slag een stuk minder erg.
Gelukkig voor mij en voor de STW had ik in die tijd net als onze katholieke landgenoten twee engelbewaarders. Ik werkte toen nog halve dagen bij de FOM. Daar zaten Jan Heijn en Marijke van Hooren. Die hadden – en dat wist ik – een véél en véél betere kijk op mensen dan ik. Ze barstten beiden direct na het vertrek van de sollicitanten los. Marijke eigenlijk nog voor ik iets had kunnen zeggen in de trant van: zie je wel Jan! Ik zei het je al, die blote tiet… Ze wasten me danig de oren en het resultaat? Het werd Ruth.

Eerlijk gezegd, denk ik dat veel van het succes in mijn leven niet zo zeer te danken is aan mijn eigen wijsheid, als aan mijn goede besef van mijn zwaktes. D.w.z. ik heb bijna altijd geweten, wanneer ik beter naar een ander kon luisteren dan naar mijzelf en daar­naar gehandeld. Zo kregen wij Ruth. En vanaf dag één was zij de goede keus.

Ruth werkte voordien bij het ‘Wolsecreta­ri­aat’. Ze had een vaste vriend Marcel en hoe­wel ze niet helemaal in wol gehuld ging, straalde ze toch een soort ondeugende dege­lijk­heid uit. Ongevraagd kreeg ik van ieder­een direct complimenten over mijn keus. In zo’n situatie kan je het best zwijgen en slim kijken. Daar trappen de mensen meestal wel in.

Het klikte gelijk tussen ons. Er zijn heel veel wijsheden in een organisatie, die niet tot de geschreven bestuurswetenschap horen, maar die o zo essentieel zijn voor het welslagen en voor het welbevinden van allen die er werken. Eén zo’n wijsheid is: er is altijd meer en ander werk dan de gezamenlijke taakom­schrij­vingen omvatten. Als je dan zit opge­scheept met mensen, die precies weten, wat ze wel en wat ze niet hoeven te doen, loopt het spoedig spaak. Dan duurt het niet lang of iedereen heeft de smoor in. Ruth en ik hadden beiden een vast geloof in: “wat gebeuren moet, moet gebeuren”. Dus zo nodig pakten wij zelf de stofzuiger, brachten gebruikte koffiekoppen weg, of zongen een vrolijk liedje. Zoiets werkt ook nog eens aanstekelijk en het hele kantoor inclusief de nieuwkomers raakte ermee besmet.
Een andere, uiterst belangrijke, efficiency be­vor­derende, opvatting van ons tweeën was: deel taken toe aan zo weinig mogelijk mensen, liefst aan één persoon en geef die dan ook de vrijheid, middelen en bevoegd­heden om ze uit te voeren. Dus liefst geen commissies, teams, coördinatie- of thema­groe­pen, maar verantwoordelijke personen. Het lijkt allemaal heel simpel, maar als je die inzichten niet deelt, ligt daar een bron van conflicten en verwijten, als het dan een keer misgaat. En na­tuur­lijk gaat het ook wel eens mis.

Jij nam al snel als vanzelf de leiding van het bureau over. Ik merkte dat er allerlei dingen anders en beter begonnen te lopen. Er waren steeds minder problemen, waarin ik gemengd werd. Wat ik vooral zo bewonderde, was je directe aanpak. Zaten we met een vraag? Jij had de telefoon al gepakt en kwam terug met de oplossing nog voor ik idee had, hoe ik deze koe nu eens bij de horens moest nemen. Een ruzie tussen twee medewerkers? Jij stond er al en verzoende de kemphanen. Soms kreeg ik na afloop nog wel een verslag, maar meest­al vond je zelfs dat niet de moeite waard om mij mee lastig te vallen. Sommige oplos­sin­gen waren komisch.
Wij kochten een koelkast om de jenever en het bier, waaraan de meesten vrijdagmiddag na werktijd behoefte hadden, op temperatuur te houden. Op een dag kwam er bezoek van de Rekenkamer. We werkten per slot met belastinggeld. Onze boekhouding werd in orde bevonden, maar die ijskast, met drank? Dat kon niet. Ruth verzekerde de inspecteurs dat het hard nodig was om bezoekende zaken­mensen te vriend te houden. Hoe ze het deed, weet ik niet, maar haar argument maakte in­druk. Alleen, dan moest die kast wel afgeslo­ten kunnen worden, of hij moest in een kamer staan, die op slot ging. Ik kreeg het verhaal te horen. En een fysicus weet raad. ‘We kopen een ketting met een slot en die gaat er omheen.’ Dat druiste in tegen Ruth’s esthe­tische gevoel. Ze besprak het met Frans van den Beemt, die veel technischer is dan ik. Hij boorde, zaagde en schroefde een slot in de koelkastdeur; veel mooier dan mijn ketting. Uiteraard besliste Ruth, dat de sleutel wel altijd in het slot moest blijven zitten, opdat ieder die tussen de middag boodschappen deed en zijn bederfelijke inko­pen koel wilde bewaren, die ongehinderd in die kast kon leggen. Zo was iedereen tevre­den. De Reken­meesters zijn het slot overigens nooit komen uitproberen.

Ik zal jullie niet de tienduizend andere anek­dotes gaan vertellen, die er in al die 18 sa­menwerkingsjaren zijn gepasseerd. Er was de eeuwige discussie over van alles en nog wat met ZWO/NWO. Wij adver­teer­den bv. soms voor een secretaresse. Dat kon zo niet. Er moest “M/V” achter. Een ijverige perso­neels­functionaris in Den Haag probeerde Ruth telefonisch op wettelijke ge­dachten te brengen. Hij kreeg haar zowaar boos: “Het is toch niet fair om mannen valse hoop op een baan te geven, als we toch een vrouw ne­men?”
Wij bleven verboden dingen doen, als we vonden, dat we het bij het rechte eind hadden.

Een enkele keer bezorgde je me slapeloze nachten, bijvoorbeeld die keer dat het opeens uit was met Marcel. In een tandartsstoel had je een mooier doel in je leven gevonden. Nu zou dat tot daar aan toe zijn – ook tandartsen verdienen best een aardige partner – maar toevallig wist ik van deze tandarts, dat hij niet bepaald van onbesproken reputatie was. O jee, hoe vertel je dat je dochter? Nou ja, dat was niet moeilijk. Wij namen tegenover elkaar geen blad voor de mond. Maar hier was het niet, hoe vertel ik? Maar hoe luistert zij? Niet, natuurlijk. Enfin, het duurde geluk­kig niet heel lang Zij kwam tenminste niet echt gewond uit de strijd.Maar vrolijk was het niet. Daarna kwam Hans. Van Hans wist ik niets. Maar die arme jongen had het ongeluk, dat ik me had voorgenomen er dit keer voor te waken, dat mijn Ruth niet weer in de narig­heid zou belanden. Dus bij de eerste gelegen­heid, die ik had om hem te spreken, baste ik hem toe, dat hij maar beter kon opdonderen, als hij geen goede bedoelingen met haar had. Hij was de onschuld zelve en keek of hij het in Keulen hoorde donderen. Gelukkig heeft hij het me achteraf niet kwa­lijk genomen. Je kunt ook wel eens wat te ver gaan in je bezorgdheid als baas.

Wij hadden destijds geen kledingvoorschrif­ten. Op kantoor mocht alles aan of uit. Alleen als je voor de zaak ergens heen ging, of wan­neer er een tevoren aangekondigde bezoeker kwam, moesten er jasjes, dassen en geklede, niet te korte, jurken of andere ‘nette’ kos­tuums worden gedragen door degenen, met de representatieve verplichtingen. Dat leidde op warme dagen – er was geen airco en we zaten onder een plat dak – wel eens tot koddige tegenstellingen tussen de dracht van de ver­schil­lende medewerkers: hier stemmig, hoog­ge­sloten grijs en daar hotpants. Ik zelf had de gewoonte bij hoge temperatuur een sarong, die ik uit Thailand had meegenomen, aan te trekken. Ik hoor Ruth nog door de telefoon aan een onaangekondigde bezoeker uitleggen, dat hij niet echt welkom was, omdat “wij er niet zo op gekleed waren”.

Toen de STW groeide, werd een verdere ver­de­­ling van taken en verantwoordelijkheden no­dig. Bestuur en ik besloten de directie ook formeel uit te breiden en Ruth daarin op te nemen als directeur van het bureau. Dat had heel wat voeten in de aarde bij NWO. De krankzinnigste, contra-productieve suggesties om mijn werklast te verlichten werden van die kant gedaan. Of ik nu al betoogde, dat Ruth in feite al lang de bureau­medewerkers selecteer­de en de taken ver­deelde, niets hielp. Tot het tot me doordrong, dat er een simpele verkla­ring voor de barrière was. Ik zei tegen Van Dommelen: “en als het nu eens niet om een vrouw, maar om een man ging?” Dat was het ‘sesam open u’. Ineens kon het wel en toen was ook het salaris geen probleem meer. Het was niet voor het eerst, dat ik ervoer, dat een afdeling ‘human resources’, ver­re van ‘human’ is en dat ze ook lak heeft aan ‘resources’. Een diploma en een taakom­schrijving zijn nu eenmaal simpeler indicatoren voor iemands geschiktheid, dan diens capaciteiten.
Och, personeelsfunc­tio­na­rissen zijn ook maar mensen… (Al zou je dat soms niet denken.)

Bij mijn vertrek na 18 jaren STW, dacht ik echt de zaken met een gerust hart te kunnen overlaten aan Ruth en mijn opvolger, Leo. Ik wist natuurlijk dat organisaties een slecht ge­heugen hebben, maar ik meende dat de ver­trek­kloof niet zo diep zou zijn, vooral omdat Leo en Ruth elkaar goed schenen te liggen. Dat rampjaar begon met het dodelijk ongeluk van een van onze fijnste mensen, Jean-Pierre. Kort daarop ontstond de crisis in de leiding, toen Leo langdurig door ziekte geveld werd en besloot om op te houden met werken. Medewerkers vertrokken onvrijwil­lig, n.m.m. onnodig, wat de sfeer bij de ach­ter­blijvers drukte. Niet alleen volgden alge­meen-directeuren elkaar in ongezond tempo op, maar bovendien gebeurde dat alles net in een periode, waarin de Stichting zowel in omvang als qua variatie in taken sterk groeide. Nieuw personeel trad aan en de chaos van het interregnum frustreerde voortzetting van de zaken volgens de oude filosofie. Daaronder lijden altijd de apolitieke, taakge­richte mensen, zoals jij Ruth. In elke orga­nisatie is er een dichotomie in het personeel. Jouw soort, de effectieve, toegewijde, die zich niet bekom­mert om wie de baas speelt, als de zaken maar goed lopen, legt het dan af tegen al of niet goedwillende, schema- en procedurebeden­kers. Ik hoop vu­rig, dat de artificiële con­struc­ten en de wild­groei in het organisatie­wezen met een direc­teur die langer blijft, geleidelijk wegebben. Terug naar zoveel mogelijk plezierige anar­chie. Alleen ‘command and control’ waar het echt niet anders kan. Voor de rest een maxi­mum aan vrijheid voor de individuen.

Mocht er iemand twijfelen aan de effectiviteit van ons soort anarchie, dan moet hij nog maar even luisteren naar het verhaal van de verhui­zing van de bureaus naar het tijdelijk onder­ko­men in Nieuwegein. De FOM, overigens een organisatie die qua effectiviteit vrijwel altijd alles achter zich laat, had een verhuiscom­mis­sie, die alles keurig regelde. Wij, STW-ers, werkten ge­woon door. Alleen Ruth belde zo nu en dan even met iemand. Op vrijdagmiddag versche­nen er verhuizers. Ik moest mijn computer uitzetten, want die werd losgekoppeld. Ineens was iedereen druk aan het verhuizen en in­pak­ken. Ik wilde helpen, maar Ruth was on­ver­biddelijk: “Naar huis jij. Je loopt alleen in de weg.” Maandagochtend om 11 uur was iedereen weer ‘on line’. Een grote club had zaterdag en zondag gewerkt en vanaf die maandag draaiden we in de nieuwe omge­ving, alsof er niets gebeurd was. Bij FOM was pas donderdag alles weer rond. En o ja, er is nooit iemand langs geweest om te vra­gen, of hij of zij soms overuren uitbetaald kon krijgen?

Lieve Ruth, Ik bewaar prachtige herinnerin­gen aan ons bureau, waar jij de scepter zwaai­de. Het is, denk ik, de allerfijn­ste herinnering uit mijn werkzame leven.
Ik wens jou en jullie allemaal met Ruth een hele goede, vrolijke en succesvolle toekomst.

Nieuwegein, 2007 03 22.

1) Op 15 maart 2007 werkte Ruth Wijnans 25 jaar bij de STW. Wij vierden dat op 22 maart in de Botanische tuin van de Utrechtse Universiteit. Bij die gelegenheid sprak ik haar en haar collega's toe.