(Bits & Chips 8(2006) nr.1 pp. 21/25)

René Raaijmakers:


KEES LE PAIR:
'Mandaat ICT Regieorgaan is teleurstellend'






Hij zeilde een kwartrondje aarde, maar Kees le Pair is terug. De man die achttien jaar de scepter zwaaide over de Technologiestichting STW hekelt de toenemende invloed van zachte vakken en het gebrek aan structurele stimulering van ICT-onderzoek. Le Pair aan het woord over het beperkte mandaat van het ICT Regieorgaan en over de samenwerking tussen wetenschap en industrie.

Als geen ander bewoog Kees le Pair zich de afgelopen decennia op het grensvlak van onderzoek op universiteiten en research bij bedrijven. Hij trad in 1968 toe tot de directie van de Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie en deed ervaring op bij de National Science Foundation, een geldkraan voor Amerikaanse research-dollars in Washington. De daar vergaarde kennis kon hij goed gebruiken toen hij in 1981 de eerste directeur werd van de Technologiestichting STW, waar hij bleef tot zijn pensioen, in 1999.

Als we de eminence grise in zijn bescheiden woning in Nieuwegein bezoeken, maakt hij graag van de gelegenheid gebruik om van leer te trekken tegen wat hij de neohumanisering noemt: de overmatige aandacht voor wat mensen vinden, willen en geloven. 'Er is in de maatschappij geen aandacht meer voor feiten en fundamentele kennis. We bewandelen de omgekeerde weg van de verlichting. Wat de massa gelooft en vindt, wordt gaandeweg belangrijker dan moeizame metingen en kennis die mensen niet zo makkelijk begrijpen'.
Ook in de Verenigde Staten ziet Le Pair dat gebeuren. Ook daar is er druk om de technische opleidingen minder technisch te maken. Er moet meer communicatie en maatschappijwetenschap in, en dat noemt hij flauwekul. 'Maatschappijwetenschappen, rechten, accountancy en voor een groot deel ook economie leren hoe een menselijk systeem werkt om daarvan te profiteren en er beter van te worden. Dat is allemaal mooi, maar het is te veel op geloof en irrationaliteit gebaseerd.'

Vooral economen moeten het ontgelden. Zoals die van het Centraal Planbureau. Zij hadden het lef om vorig jaar te beweren dat er geen tekort is aan bèta's en techneuten. 'Omdat er geen vraag naar is', zegt Le Pair verontwaardigd. 'Dat is de wereld op z'n kop. De grote fout is juist dat er geen vraag naar is. In Bongo Bongo-land is er ook geen vraag naar fysici of ingenieurs, zelfs niet naar accountants. In een land zonder ziekenhuizen zijn volgens de CPB-logica geen artsen nodig!'

Uranium
De vele malen onderscheiden Le Pair (waaronder een eredoctoraat van de TH Delft) had talloze nevenfuncties. Hij hield onder meer toezicht op het Megachip-project, de samenwerking waarin Philips en Siemens in de jaren tachtig 1-microntechnologie ontwikkelden voor DRAM- en SRAM-geheugenchips. Velen beschouwen 'Mega' als een mislukking, omdat Philips uiteindelijk niet koos voor de productie van SRAM-geheugens. Maar Le Pair heeft altijd gewezen op het weergaloze succes van deze inspanning. 'Dat Philips nog bestaat, is te danken aan dit 'mislukte' R&D-project. Met de verworven kennis kochten ze zich in in TSMC en de opbrengst van een deel van dat bezit was later voldoende om Philips te redden, toen het in financiële problemen geraakte', zegt hij daar nu over.
Ook was hij lid van de Algemene Energieraad. Hij grapt op zijn persoonlijke website dat zijn Amerikaanse collega's hem universele expertise toedichtten, omdat hij in Nederland de voornaamste adviseur was voor energie- en informatietechnologie. 'Hij schaamt zich hun nooit te hebben verteld dat hij zijn positie minder aan zijn mentale activa dan aan departementale passiva dankte. De effectieve kennis van een ministerie ligt namelijk dichter bij de grootste gemene deler dan bij het kleinste gemene veelvoud van die van zijn ambtenaren', aldus Le Pair op zijn site.
Nog steeds is hij in vele ingezonden brieven scheutig met adviezen en mept hij zo nu en dan stevig om zich heen. Zijn soepele pen dankt hij onder meer aan een correspondentschap voor NRC Handelsblad. Hij berichtte voor deze krant tijdens zijn verblijf als 'assistant-professor' aan de Amerikaanse Universiteit van Beiroet in Libanon. Daar verbleef hij drie jaar, tussen zijn promotie en zijn aanstelling bij FOM.
Laatst nog deed hij in NRC Handelsblad de suggestie om één jaar lang 5 procent van 's rijks olie- en gasinkomsten te gebruiken voor de aankoop van uranium in bijvoorbeeld Australië. 'Dan zouden we beschikken over een noodvoorraad energie, gelijk aan het Groningse aardgasveld. De Australiërs zijn zelfs bereid het voor ons op te slaan. Denk eens na: voor een bedrag lager dan wat de overheid (met de gestegen energieprijzen, RR) méér ontvangt. Een appeltje voor de dorst voor zo'n 25 jaar.'


Modepraat
Na achttien jaar STW ging Le Pair in 1999 met pensioen en zeilde daarna met zijn vrouw Luba en vrienden uit vele windstreken een kwart aarde rond. 'Mijn schip, Ananda, bracht me tot Angra dos Reis (ongeveer 60 km ten westen van Rio de Janeiro), Brazilië. Van daar keerde ik terug naar Nederland, waar zo veel dreigde mis te gaan', schrijft hij.

'Hoogleraren voor de voeten lopen met beoordelingen is onzin'

Afgelopen oktober deed Le Pair weer van zich horen bij de kick-off bijeenkomst van het Regieorgaan ICT. 'Wat mij vooral teleurstelt, is het beperkte mandaat van het nieuwe orgaan', zei hij. Le Pair was voorzitter van de ‘task-force’ die advies uitbracht over stimulering van ICT-onderzoek in Nederland. Deze groep oordeelde dat er een structurele vergroting van middelen voor publiek ICT-onderzoek moest komen. Tijdelijk financieren, zoals nu gebeurt, vond de task-force niet voldoende.
Om de sector echt te versterken, moesten er ICT-hoogleraren bijkomen, volgens Le Pairs rapport 'Samen, strategischer en sterker’. Le Pair: 'In zo'n task-force zitten natuurlijk ook een aantal industriële nitwits. Nitwits in die zin, dat ze niet weten hoe het academische systeem werkt. Zij denken: als je maar goed op universiteiten inpraat en benadrukt dat ICT belangrijk is, dan verleggen ze vanzelf hun aandacht. De politiek denkt dat daadkrachtige universitaire bestuurders met spierballentaal de prioriteiten wel even kunnen verschuiven. Zo werkt dat natuurlijk niet. Godzijdank niet'.
Geen echte keuzes maken en halfslachtige maatregelen verstoren op zijn minst ernstig de goede gang van zaken, meent Le Pair. 'Een universiteit is geen flexibel bedrijf’, zegt hij en het huidige gebezigde managersjargon noemt hij ‘modepraat’. 'Ze moeten wel, anders gelooft de politiek niet dat ze flink zijn. Dus zulke verschuivingen zijn grotendeels illusoir. Ze kosten massa's tijd en energie, waardoor het eindresultaat, als het al totstandkomt, in feite negatief effect sorteert!
Wie echt iets wil bewerkstelligen, moet volgens Le Pair geen projectjes voor promovendi financieren, maar hoogleraren neerzetten. 'Net zoals we dat na de Tweede Wereldoorlog deden met kernfysica, toen kernenergie en atoomwapens mode werden. Dat zijn wel levenslange benoemingen, anders krijg je geen hoogleraren. Mijn voorstel was dat het ICT Regieorgaan niet alleen geld zou krijgen, maar ook de belofte dat er twintig tot dertig jaar geld beschikbaar zou zijn. Anders kun je geen vaste staf benoemen en richting geven aan de research'.
Le Pair telt deze houding op bij de andere trends in onderwijsland en noemt de ontwikkelingen schandalig. 'Nederland zit met zijn onderwijsuitgaven onder het EU-gemiddelde. Dat breekt ons op. Waar we koplopers horen te zijn, sukkelen we achteraan. Voor het universitaire systeem is er een grens aan de nuttige omvang van eenmalig geld en die grens daalt nog, wanneer men eist, dat gelden worden ‘gematcht’, zoals dat in een tijd van 'task-forces', 'kick-offs' en 'I love afstand houden' heet.'

Wat vindt u van de steeds terugkerend roep om de kloof tussen de academische wereld en het bedrijfsleven te dichten?
'Absolute onzin. In het begin van mijn tijd bij STW kwam ik bij het Forum voor Techniek en Wetenschap de R&D-baas van DSM tegen. Hij zat daar in de raad van bestuur. De man wilde graag een gesprek met mij over samenwerking tussen DSM en de universiteiten. Ik had juist een presentatie in elkaar gezet met voorbeelden van samenwerking tussen chemici en de industrie en had 21 STW-projecten geteld waar DSM in de gebruikers-commissie bij was betrokken. Dus ik zeg: jullie dragen aardig bij, er lopen bij ons 21 projecten waar DSM bij is betrokken. Die man wist daar niets van en vroeg me om daarvan een lijstje te sturen. Twee, drie dagen later gaat de telefoon. DSM. De man belde om te zeggen dat onze afspraak niet hoefde door te gaan. 'Schrikt u niet', zei hij. 'Want de reden is voor u erg gunstig. Ze waren hier bezig een hele winkel op te zetten voor samenwerking met universiteiten en die heb ik afgeblazen. Het gaat best zo!'

Er is dus geen kloof tussen universiteit en bedrijfsleven?
'Meneer Kalf van ABN AMRO riep eens in een interview dat het schandalig was hoe weinig er werd samengewerkt. Daar luisteren ministers naar, terwijl die man een nitwit is op dit gebied. In een heleboel bedrijven weet de baas niets van lopende samenwerkingsverbanden. Medewerkers hebben er ook geen belang bij om in hun bedrijf te vertellen wat ze horen op de universiteit. Het is voldoende voor hun carrière om met kennis te komen. Dat heeft niets met kwaaie wil te maken. Als er dan ook nog eens twee, drie functietrappen tussen zitten naar de raad van bestuur, dan bereikt het de top helemaal nooit. Niemand heeft er belang bij om te vertellen dat hun nieuw opgedane kennis eigenlijk van de universiteit komt.'
'Ik heb een keer een schatting gemaakt van de midden- en kleinbedrijven die in Nederland scheppend aan nieuwe technologie werken. Ik kwam tot ongeveer vijfhonderd bedrijven. Het zijn er in werkelijkheid misschien vierhonderd of zevenhonderd. Die bedrijven proberen ècht nieuwe dingen te doen. Het bleek dat driehonderd bedrijven uit mijn lijstje betrokken waren bij universitair onderzoek. Driehonderd! Alleen al bij het kleine STWtje. Voor grote bedrijven geldt dat nog veel sterker, al kan het natuurlijk altijd beter.'

Hoe nauw moet de industrie samenwerken met universiteiten?
'Van conglomeraten tussen universiteiten en industrieën om geavanceerd ontwikkelingswerk te doen ben ik geen groot voorstander. Dan breng je studenten niet meer naar de grenzen van de wereldkennis, maar naar de grenzen van wat bedrijven in huis hebben. Dat is een gevaarlijke ontwikkeling. Voor een deel van de studenten is dat prima. Maar als dat de norm wordt, dan komen er themagroepen en die krijgen beperkingen. Onder het motto 'we kunnen niet alles doen' en 'we moeten ons concentreren' gaan die zich beperken en dat is flauwekul. Alle grote bedrijven zijn ontstaan uit een kern van echt nieuwe kennis. Als we het indertijd aan Fokker hadden overgelaten om Glare-laminaten te ontwikkelen, dan was het nooit wat geworden. Het is hetzelfde als met de Franse wijnboeren die het zwaar te verduren hebben van concurrenten uit Argentinië, Australië, Chili en Zuid-Afrika. In Frankrijk mag je niet eens een druif uit een ander gebied in je wijn verwerken, maar in de nieuwe wereld zijn ze niet bang om er een kruisbes bij te doen als dat de smaak verbetert.'

De kloof is dus niet zo groot als we denken?
'Er wordt op grote schaal samengewerkt. Op grote schaal. Echt waar, ook buiten STW om. De top van bedrijven weet dat allemaal niet. Zij blaten elkaar na. Zij denken in andere concepten. Daarom weten ook colleges van bestuur van niets, hooguit over wat ze per ongeluk opvangen. Tussen ontdekking en product zitten ook vele schakels. Het is begrijpelijk dat de verkopers niet de hele voorgeschiedenis van een product kennen. Die zien wat voor een enorme activiteit hun eigen bedrijf moest leveren om hun spullen op de markt te brengen. Vele collega’s hebben er hard aan getrokken, maar wat daarvoor gebeurde, weten ze niet. Economen hebben nooit begrip gehad voor technische ontwikkeling. Ze willen vooraf weten of het goed verkoopt, anders beginners ze er niet eens aan. Ook bankiers staan erom bekend dat ze geen goede financiers van innovatieve bedrijven zijn. Venture capitalists hebben iets meer gevoel voor potentieel.’


Wat vindt u van de gedachte om hoogleraren niet af te rekenen op aantallen publicaties en studenten, maar op hun maatschappelijke betekenis? Bijvoorbeeld op het aantal bedrijven dat hun studenten oprichten?
'Dat gezeur over beoordelingen, daar word ik helemaal iebel van. Je moet professoren aanstellen van wie je op goede gronden kunt aannemen dat ze nuttig bezig zijn. Zo'n man of vrouw de hele tijd voor de voeten lopen met allerlei beoordelingen is onzin. Goed, hij kan dan in theorie tot zijn vijfenzestigste blijven zitten en niets doen. Dat komt voor, maar het aantal gevallen is verwaarloosbaar. Je kiest toch mensen die plannen hebben en die inventief, knap en creatief zijn.'

'Dat gezeur over beoordelingen, daar word ik helemaal iebel van'


We moeten het beoordelen helemaal schrappen?
Ja, ook op publicaties en studenten. Natuurlijk moet je kijken of die mensen goed bezig zijn. Maar we moeten af van de ambtenaartjes die hun vingers ergens achter willen krijgen. Want als zij niet kunnen beoordelen of een hoogleraar echt goed is, dan gaan ze indicatoren zoeken. En indicatoren gaan hun eigen leven leiden. Ik heb het meegemaakt dat we met STW publicaties wilden tegenhouden om de kennis eerst te octrooieren. De hoogleraren wilden echter in hetzelfde jaar nog publiceren omdat zij anders vijfduizend euro universitair budget misliepen. Natuurlijk moet je publiceren. Je moet je kennis openbaar maken, maar het eerste belang is of je met nieuwe kennis ook iets nuttigs kunt doen. Iets wat bijvoorbeeld de gezondheid of veiligheid ten goede komt. Als publicatie dat verhindert, dan wacht je toch gewoon één of twee jaar? Universiteitsbestuurders moeten daarin vertrouwen hebben'.
Bij de ETH in Zwitserland krijgen nieuwe hoogleraren meteen een paar miljoen om een lab in te richten. Na een paar jaar komt het college kijken of het goed gaat. Ze informeren daarvoor hoogstens bij de eigen faculteit. Daarna komt er weer een hoop geld en dan kan die professor weer jaren doen wat hij wil. In Nederland is het allemaal mondjesmaat en met allerlei budgetpotjes. De administratieve staven van onze universiteiten zijn verschrikkelijk groot en de papiermassa's afschuwelijk. Er gaat langzamer-hand veel meer in administratie zitten dan in onderwijskundige staf.'

Komen we daar nog ooit vanaf?
'Er is een probaat middel: geef iedere ambtenaar die de dienst onder zich halveert 10 procent salarisverhoging en hou dat een aantal jaren vol. Maar daar wil niemand aan. Voor departementen, universiteiten en alle publieke administratie geldt: de enige manier om omhoog te komen is de dienst belangrijk maken. In 1969 of 1970 maakte ik mijn eerste kostenrapport voor FOM, waarbij we uitzochten wat de vakgebieden bij natuurkunde kostten. Als nevenproduct kreeg ik een aardig inzicht van hoe de universiteiten reilden en zeilden. De goedkoopste universiteit toen was Nijmegen. Die had 9 procent overhead, 9 procent van het geld ging naar administratie en bestuur. De duurste was toen de Universiteit van Amsterdam met 17 procent. We hebben die kostenrapporten om de twee jaar herhaald en het laatste onder mijn verantwoording werd in '79 of '81 gedaan. Toen was Nijmegen nog steeds het goedkoopste met 16 procent ‘overhead’ en de duurste was 24 procent.'

'We moeten af van ambtenaartjes die hun vingers ergens achter willen krijgen'


Bent u voor een grotere rol van het ministerie van EZ bij het financieren en afrekenen van de academia?
'Nee. EZ is niet voor continuïteit. Daar zitten economen. Laat alstublieft het ministerie van Onderwijs het onderwijs doen, hoe slecht dat ministerie ook functioneert. Zij hebben in ieder geval begrip voor de lange termijn.
Maar EZ-geld is prima om het leggen van banden met de industrie te stimuleren. Toen wij met STW begonnen, trokken heel veel mensen hun neus op voor de industrie. We hadden net de jaren zestig en zeventig achter ons en alles wat industrie was, was vies. Die trend moest gekeerd. Bij de drie technische universiteiten kiezen ze misschien de goede hoogleraren, maar in het algemeen zullen universitaire wetenschappers zonder speciale stimulans voor de toepassing van hun kennis niet de stap naar de industrie zetten. Als ze kennis moeten overdragen, dan moeten ze lui uit de industrie ontvangen. Het kost tijd en geld om transfer op de been te helpen en dat hoort niet bij hun universitaire taak. Dus is het goed om met extra geld juist voor dit 'niet-academische werk' te bevorderen dat universiteiten geen navelstaarders worden. Dat kun je met EZ-geld bereiken'.