KAPITAAL EN KAPITAAL DISTRIBUTIE, EEN EEUWEN OUDE WEG NAAR EEN CATASTROFE.

door

C. (Kees) le Pair
clepair@casema.nl


Abstract

Onbeperkte bescherming van kapitaal, hoe groot ook, leidt paradoxaal genoeg onafwendbaar tot een nagenoeg totale onteigening. De bijbehorende machtsgreep is daarvan geen oorzaak, maar een gevolg. De onteigening is het resultaat van een meer dan drie eeuwen gaand proces, dat grote welvaart heeft gebracht. Ongelijke exponentiële groei-mechanismen in het proces, herbergen onvermijdelijke kantelpunten, die een explosieve omkeer van die vertrouwde en gewaardeerde welvaartgroei markeren. Een model verklaart de eeuwen durende welvaartgroei en de kantelpunten. Het stemt onverwacht goed overeen met de economische gang van zaken in de afgelopen decennia.



1. Inleiding, kapitaal ≠ geld


Kapitaal en geld zijn verschillende dingen, al worden ze vaak met elkaar vereenzelvigd. Een goed dat iemand bezit en kan ruilen voor iets anders is kapitaal. Geld is een middel om die ruil te vereenvoudigen. Zonder geld, zou je als je twee jassen hebt en er een zou willen ruilen voor aardappelen, op zoek moeten naar een boer, die aardappelen teelt en die ook nog eens behoefte heeft aan een jas. Met geld is de handel eenvoudiger. De boer accepteert het in ruil voor zijn aardappelen, omdat hij weet, dat hij daar andere, eigen behoeften mee kan bevredigen.
Geld kan bovendien een handig bewaarmiddel zijn om later iets mee te kunnen kopen. Het bederft minder snel dan een zak aardappelen, Het is ook daarom een zeer gewild artikel om te hebben. Maar het is geen kapitaal. Zijn enige waarde ligt in het zijn van een ruilmiddel.

Wanneer geld op een bank staat, is het geen bezit, maar een vordering op een bank. Het is al een tijdje niet meer vanzelfsprekend dat je je "eigen geld" moeiteloos kunt opnemen. En indien de bank failliet gaat, moet je aansluiten in een rij andere schuldeisers en maar zien of er wat voor je overschiet. (Hetzelfde geldt overigens meer en meer ook voor andere geldwaarden, die de bank voor je bewaart. Indien die ze al of niet legaal voor een eigen transactie als; collateraal heeft opgegeven, is bij moeilijkheden het bezit discutabel.)

Geld als kapitaalopslag is nog om een andere reden risicovol. Het behoeft een anker om zijn waarde als ruilmiddel te behouden. Lang geleden waren dat bij sommige volken schelpen. Dat was een slechte keus, want schelpdieren maakten die snel bij. En meer geld bij een gelijke hoeveelheid goederen betekent inflatie. Je kunt minder ruilen met dezelfde hoeveelheid geld. Ankeren is ook geprobeerd met andere goederen zoals zout. Die hadden hetzelfde euvel.
Gedurende een lange tijd leken goud en zilver een goed anker. Die mineralen zijn zeldzaam. Er werd wel wat bij gevonden, maar er ging ook verloren. De geldgroei bleef zo binnen geaccepteerde grenzen. En geld namaken was in alle tijden strafbaar. De reden om de zgn. "goud standaard" te verlaten was dat de wereldhandel sneller groeide dan de hoeveelheid geld, waardoor geld tekort de handel hinderde. In mijn ogen was dat geen valide argument. En was de echte reden de behoefte van overheden en financiële tycoons om geld te kunnen scheppen, waarmee hun momentane behoeften konden worden gedekt. ('quod licet Iovi, non licet bovi').
Dat dat bij gelijkblijvend echt kapitaal van de hele bevolking alleen maar voelbaar zou zijn, doordat alles duurder werd, was dan andermans zorg. Wie echte goederen als kapitaal had, had daar geen last van. Een huis bleef een huis en grond bleef grond, ja zelfs de aardappelen veranderden niet. Zonder anker is geld als kapitaal bewaarmiddel een slechte keus.

In zijn magistrale werk "Capital au XXI siècle(1)" merkt Thomas Piketty op dat sinds de Middeleeuwen tot 1900 de waarde van het geld in landen van West-Europa en de Verenigde Staten niet drastisch is veranderd. Het goud- en zilver-anker heeft dus goed gehouden. Voor die periode is het geld dus een bruikbare maatstaf voor kapitaal. In dit artikel duid ik het aan met g$ (de gouddollar). Een miljardair is tegenwoordig in die terminologie pas zijn naam waardig, indien de waarde van zijn kapitaal groter is dan 100 miljard $2023 ( α2023 = 0,01(9) ).

Wat de reden ook was om het goudanker los te laten, de realiteit is nu dat het geld op drift is en geen goede maatstaf meer voor kapitaal. Weliswaar beloofden overheden het papieren geld niet sneller te laten groeien dan de economie als geheel, maar papier bedrukken is makkelijker dan goud delven en de geschiedenis leert ons dat die beloften gemakkelijk te vergeten zijn. Tal van regeringen in tal van landen hebben soms, of voortdurend, inflatoir geld laten bijdrukken. Die geldontwaarding kwam na de Tweede Wereldoorlog in een stroomversnelling toen de liberalisatie van de kapitaalmarkt het ook voor non-gouvernementele partijen mogelijk maakte geld - of beter krediet - te scheppen. Beloften staan nu als 'asset' (kapitaal in eigendom) op balansen en worden verhandeld. Hiermee is het hek van de dam. En de geld- en op derivaten rustende kredietstromen, die over de wereld golven, is ruim 10 maal groter dan de werkelijke handel in niet-financiële kapitaalgoederen en diensten(2). Dat wil zeggen dat het als ruil faciliterend middel in het leven geroepen geld nu zelf verreweg het grootste kapitaalgoed is. Tenminste indien de eigenaar de inflatie vóórblijft.
Als maat voor de omvang van iemands kapitaal is het echter ongeschikt, tenzij voorzien van een tijdsaanduiding en muntaanduiding. ( Bij voorbeeld $2023, het V.S. dollarteken en het jaar.) .

Kapitaal kan dus een huis zijn, dat je bezit, of een lap grond, een stapel bankbiljetten, een bankrekening, of een olieraffinaderij, kortom iets dat je kunt gebruiken om te ruilen voor wat anders. Ook een zak aardappels is kapitaal. Vaak noemt men dat een consumptiegoed en geen kapitaal, omdat het binnen een jaar is opgebruikt of bedorven en zijn ruilwaarde heeft verloren.
Als natuurkundige kijk ik daar anders tegenaan. Er is geen harde tweedeling. In een gesloten systeem kan de wanorde alleen toenemen. En het is alleen een kwestie van tijd voor een goed niet meer is, wat het was(3). Dat betekent doorgaans niet meer ruilbaar. Een huis gaat wel enkele honderden jaren mee, een olieraffinaderij misschien 50 jaar en aardappels veel korter. Zo lang ze ruilbaar zijn, is het kapitaal. Maar kapitaal verliest dus na korte of lange tijd zijn ruilwaarde. Drukt men die uit in inflatterend geld, dan is het onzin om van waardevermeerdering te spreken.
Economen verrekenen dat door op kapitaal "af te schrijven". Voor het geheel is afgeschreven, moet het dus zijn diensten geleverd hebben. Of het moet bij een of meer volgende ruilen genoeg opleveren om tenminste het oorspronkelijke goed weer te kunnen verkrijgen. Anders verdwijnt er kapitaal.
Consumptie goed in een winkel, is kapitaal. Dat verandert niet, als een klant het koopt. Ik denk dus dat het beter is om te spreken van vruchtbaar en onvruchtbaar kapitaal(10). Het eerste is kapitaal, dat de eigenaar gebruikt voor de handel. Met het tweede worden geen andere kapitaalgoederen verworven. Het is een beslissing van de eigenaar; niet een eigenschap van dat kapitaalgoed. Vergis u niet, ook onvruchtbaar kapitaal kan gestolen of onteigend worden.
Helaas is in de wereld naast de handel in energiedragers, de handel in wapens een van de vruchtbaarste, die we kennen. En helaas maken kopers het vaak massaal onvruchtbaar.


2. Het handelskapitalisme

Het is waarschijnlijk, dat zelfs de eerste mensachtigen bekend waren met ruilhandel, omdat het al in de dierenwereld voorkomt. Apen die een banaan ruilen voor een tijdje rugkrabben en pinguïn vrouwtjes die in ruil voor een steen voor hun nest een aardige bezoeker een seksuele dienst verlenen zijn bekende voorbeelden. Al gaat het dan nog alleen om ruil van een kapitaalgoed voor andermans arbeid.
Ook de ruil van een vruchtbaar kapitaalgoed voor een onvruchtbaar (consumptie-) kapitaal-goed, zal vermoedelijk niet lang na de verschijning van de mens als nuttig ontdekt zijn. Er is weinig fantasie voor nodig om te veronderstellen dat een handige speren-of steenbijlen-maker rustig aan het werk werd gelaten om zijn nuttige werktuigen te vervaardigen, terwijl zijn stamgenoten op jacht gingen voor ook zijn dagelijks voedsel.

Van kapitalisme is pas sprake, als de ruil leidt tot kapitaalgroei. Ook daarvoor is nog geen geld nodig. Mensen verschillen onderling van behoeften en naar gelang van tijd en plaats. Handelaren maakten daar vermoedelijk al lang voor de uitvinding van geld gebruik van. Zij voorzagen in hun levensonderhoud, niet door zelf te jagen of vruchten te plukken, maar door goederen te ruilen. Het legde wel de weg open naar het kapitalisme.
Indien een persoon A 100 kg aardappelen meer heeft, dan hij opeet, ruilt hij die graag met B, die hem daarvoor een tros bananen geeft. Boer C van wie A de aardappels betrok, is dol op bananen en is bereid hem daarvoor nog eens aardappels te geven, wel 105 kg. Op dat moment heeft A's kapitaal 5% winst opgeleverd. (Bananen en aardappels zijn onvergelijkbaar, maar 100 kg aardappels en 105 kg aardappels wel.) Indien het A lukt de aardappelhandel in een jaar tien keer te herhalen steeds met inzet van al zijn beschikbare aardappels, is zijn aardappelkapitaal aan het eind van dat jaar gegroeid tot 163 kg. Niet tot 150 kg!

Het profijtelijk handeltje van A loopt snel vast, op wat zijn bevoorrading en zijn afzetmarkt heten. Maar geen nood, wat met aardappels kan, kan ook met sinaasappels, muskaatnoten, kruidnagels, auto's en kanonnen. Toch bloeide het handelskapitalisme pas echt na de uitvinding van geld. Het maakte de ruilhandel zo veel eenvoudiger. En talloze mensen leefden ervan en werden er rijk en gelukkig mee. En hun leveranciers en afnemers eveneens. Het leidde in veel regio's en tijden ook tot grote verschillen in rijkdom. Verschillen, die zo schrijnend konden worden, dat ze tot oorlog en revolutie leidden. Dat was niet overal het geval. Meer of minder wijs beleid van de heersende macht speelt ook een rol.


3. Geld-handelskapitalisme

Lang voor het handelskapitalisme' op zijn hoogtepunt was, ontdekten woekeraars de mogelijkheid om geld met geld te verdienen. Je hoeft niet over kapitaalgoederen te beschikken om geld te verdienen, zoals de handelskapitalisten. Geld uitlenen en met rente terugontvangen, bleek ook lucratief. Die wijze van verrijking of in dagelijkse behoeften voorzien, was geen eervolle broodwinning in de ogen van velen. En er kwamen wetten om het aan banden te leggen.
Dat werd anders toen banken, die zich aan de nieuwe anti-woekerwinst regels hielden, met het uitlenen van geld een goede reputatie verwierven. Zij stimuleerden en faciliteerden handel- en bedrijvigheid. Ik noem dat de opkomst van het geld-handelskapitalisme. Anders dan de kleine woekeraar-voorgangers, leenden zij geld van anderen uit. Zij konden met lagere rente genoegen nemen, want hun omzet werd veel groter. Zo ook de winst uiteraard. Velen hebben van bankleningen en spaarbankrentes geprofiteerd. En het bankiersgilde kwam in hoog aanzien. Terecht. dunkt mij. Veel bedrijvigheid en waardeschepping zou zonder bankleningen niet tot stand zijn gekomen.

Ik zou de stelling wel durven verdedigen dat het geld-handelskapitalisme, in een samenleving, waarin het handelskapitalisme domineerde, een grote positieve invloed heeft gehad op de welvaart en het welzijn van de hele bevolking. Onnoemelijk veel productievergroting en -verbeteringen zijn slechts mogelijk geworden door tijdige verantwoorde financiering. Let wel: productie en verbetering is identiek met echte kapitaalschepping.

Binnen het handelskapitalisme kwam het industrieel kapitalisme op gang. Het was niet anders dan het betrekken van de productie in de handel zelf.

Het geld-handelskapitalisme had wel een neveneffect, dat vaak wordt vergeten. De ophoping van het overal vertrouwde ruilmiddel in de handen van enkelen betekende een machtsconcentratie in regionen, waaraan als machtsfactor onvoldoende aandacht is geschonken. Hoewel die machtsfactor bij de betrokkenen goed bekend was(4).

De geschiedenis van de opkomst van het zeer groot kapitaal als machtsfactor is overtuigend beschreven door Meeus T. Baaijen(5) in "The Predators versus The People". Hij laat die beginnen in de stadstaten in Italië, met de opkomst van de macht van het geld van handelskapitalisten. De handel met de Levant en verder gelegen gebieden in Azië leverde grote kapitalen op. Marco Polo's reis naar China kwam niet alleen voort uit avontuurlijke interesse. Baaijen beschrijft, hoe dat geld werd aangewend om staatszaken in Spanje richting te geven. (De reikwijdte van de Italiaanse stadsstaten was te klein voor het grote geld.) Maar de Kerkelijke macht en de hautaine houding van de Spaanse adel tegenover geld, maakte Spanje minder geschikt als centrum van het kapitalisme. Nederland leek veelbelovender als opkomende koloniale macht. Bovendien genoot daar de koopman voldoende aanzien, net als de vakman en de bankier. Daarop viel dus de keus, totdat door de beperkte veroveringslust en de honkvastheid van de Nederlandse bevolking de Londense City een beter uitgangspunt voor wereldoverheersing werd bevonden(6). Willem III werd geholpen zijn vernietigde vloot weer op te bouwen, maar uiteraard wel tegen een prijs. En de macht van de City werd stevig gegrondvest. Het heeft eeuwen en twee wereldoorlogen geduurd, voor het ook daar te krap werd en het financiële machtscentrum grotendeels naar New York verhuisde.


4. Model van het financieel kapitalisme

Geld met geld verdienen - de geldhandel - heeft het geld-handelskapitalisme overvleugeld. Wereldwijd is de geldhandel momenteel wel tien keer zo groot als die van het geld-handelskapitalisme(2). Het is de vraag, of dit zonder de liberalisatie van de kapitaalmarkt (zie inleiding) ook zou zijn gebeurd. Want geld als kapitaal is nu onbegrensd, terwijl kapitaal, vruchtbaar, zowel als onvruchtbaar op schaarse goederen beruste. Dit is de kern van het kapitalisme, dat zichzelf verslindt. Ik legde dat eerder uit aan de hand van een model(7).
Exponentiële groei in een begrensd systeem loopt altijd vast. Dit was de zorg van de Club van Rome in 1972. Omdat de tijdschatting in hun werk werd gefalsifieerd, raakte het in het vergeetboek, hoewel ze los van de foute tijden natuurlijk gelijk hadden(8). Maar ook als de groei nog niet tegen de begrenzing oploopt, leidt zij bij ongelijke groei tot maatschappelijke botsingen. Botsingen die plotseling optreden als kantelpunten in wat eeuwenlang een rustige, gunstige ontwikkeling leek.

Het demonstratie model, dat ik gebruikte(7) is een samenleving, die in het jaar 1700 begint met 100.000 mensen. Zij bezitten allen evenveel, 10 g$(9) per persoon (p.p.). Hun aantal groeit jaarlijks 1%. De geldhoeveelheid groeit gelijk met het gezamenlijk vermogen: 2% per jaar. De g$ is dus waardevast. Tien van hen (0,01%), zetten elk jaar hun totale vermogen in voor profijtelijke handel. Zij vergroten daardoor jaarlijks hun vermogen na afschrijving met 5%. Duizend mensen (1%) sparen eveneens, maar niet met inzet van hun volle vermogen en vergroten jaarlijks hun kapitaal na afschrijving met 3%. De overige 98,99% deelt hetgeen van de totale groei van 2% overblijft onderling gelijk.

Uit Piketty's data blijkt dat na de eerste en de tweede wereldoorlog in de Westerse industriële wereld een al of niet bewuste poging is gedaan de groeiende ongelijkheid wat in te dammen. Door middel van inkomenspolitiek en belastingheffing lukte dat enigszins. In het model zijn beide pogingen gesimuleerd door in de periodes 1915-1930 en 1945-1965 voor de hele bevolking slechts een gelijke kapitaalgroei van 2% toe te staan. Dat stabiliseerde de bestaande ongelijkheid en stelde de naderende maatschappelijke onrust uit. In Tabel 1 zijn voor een aantal jaren het vermogen en de verdeling ervan over de bevolking aangegeven.

Tabel 1.

jaar 0,01% v. bevolking (A) bezit % 1% v. bevolking (B) bezit % 99% v. bevolking (C) bezit % Totaal vermogen

[Mg$]
bezit p.p. v. 99% v.bevolking
[g$]
1700
1900
0,01
3,3
1
7
99
90
1
52
10
65
1915
1930
5,1
5,1
8
8
87
87
71
95
73
85
1945
1965
7,9
7,9
9
9
83
83
128
190
93
114
1995
2000
2025
19
22
45
13
13
17
69
65
38
344
380
624
127
126
95
2045
2050
80
92
21
22
0
-14
927
1023
-2
-44



Tabel toont de kapitaaldistributie over de bevolking sinds 1700 volgens het kantelpunt model. Alleen in de periodes 1915-1930 en 1945-1965 hield belasting- en inkomenspolitiek voortschrijdende ongelijkheid tegen. Na 2045 is de massa onteigening voltooid. N.B. Het totaal kapitaal van 1,023 miljard g$ in 2050 volgens het model zou > 100 miljard $2023 zijn. De dollar is dan 100 x zo weinig waard als in 1900. En 0,01% van de bevolking bezit 92% van al het kapitaal.



5. Lessen uit het 'Kantelpunt model'

Gedurende de eerste 215 jaar groeit het bezit van de gehele bevolking gestaag. Zo'n lange algemene welvaartsgroei schept vertrouwen in het heersend bestel. Wel neemt de ongelijkheid toe, wat, zoals uit Piketty's data blijkt, in belangrijke industrielanden twee maal tot maatregelen leidt die hierop een rem zetten. Die rem wordt daarna weer losgelaten, waarna de eeuwenoude trend met groeiende welvaart voor allen als vanouds wordt hervat. Het model verdisconteert dat door in die twee periodes gelijke groei 2% voor allen toe te passen.

In het model heeft in het jaar 1700 iedereen evenveel, 10 g$. Het totaal van de hele bevolking had toen 1 miljoen g$. Nadien groeide dat van 0,01% van de hele bevolking met 5%/jr, dat van 1% van de bevolking met 3%/jr en dat van de rest met wat er overbleef. Dat leidt tot gestage vermogensgroei voor allen tot het jaar 1995 als de armste 99% gemiddeld p.p. 127 g$ bezit. In 2000 merkt die groep voor het eerst in 300 jaar dat ze erop achteruit gaan. Hun gemiddeld bezit was toen 126 g$ p.p. Dit zal geen schok hebben gegeven vanwege de fluctuaties in de groei, die altijd al optraden en gezien werden als goede en kwade jaren. De oorzaak van de teruggang was niet alleen het voortdurend groeiend aandeel van de rijkste 0,01% en 1 % van de bevolking, waardoor er voor de andere 99% steeds minder groei overblijft. Maar ook de bevolkingstoename, die nu procentueel voor het eerst groter was dan de kapitaalgroei van de armste 99% van de bevolking.
Daarna versnelt die daling. In 2020 heeft die 99% nog 107 g$ p.p. Dat is altijd nog meer dan tien maal zoveel als in 1700. Maar de versnelde afname gaat door. In 2035 is het nog 59 g$ en in 2045 is het vermogen verdampt en omgezet in 2 g$ schuld p.p. Die schuld loopt daarna snel op en is in 2050 - vijf jaar later - al 44 g$ p.p.

2020 is echter wel het jaar, waarin voor het eerst in 320 jaar de kapitaalgroei van de armste 99 % omslaat in een kapitaal afname. In 2015 bezat de groep samen nog 262 miljoen g$, maar in 2020 was dat gedaald tot 255 Mg$. Het kantelpunt fenomeen voltrekt zich dus in enkele decennia, nadat zo'n 15 mensengeneraties gewoon waren aan een gestage - zij het ongelijke - groei. Reeds 20 jaar later in 2040 is van die 255 Mg$ nog slechts 95 Mg$ over en in 2045 staat het armste deel van de bevolking voor bijna 5 Mg$ in het krijt bij de 1,01% rijksten. In 2050 is die schuld opgelopen tot 143 Mg$. Na dat jaar explodeert die schuld en is aflossing onmogelijk. Ook de rijkste 1,01 % van de bevolking zal nadien genoegen moeten nemen met een bescheidenkapitaalgroei van 2 % per jaar. Hoe de rijken, gewend aan 3% groei, en de 0,01 % superrijken, gewend aan 5% groei, dat onderling gaan verdelen, laat ik in het midden. De andere 99% van de gemeenschap zal zijn kapitaal, huizen, grond en andere bezittingen dan al hebben moeten afstaan. De hele omslag voltrekt zich in een tijd die korter is dan een mensenleeftijd.

De conclusie is: volstrekt acceptabele verschillen in exponentieel groeiende vermogens tussen verschillende subgroepen van mensen kan gedurende eeuwen het fundament zijn van een harmonische, tevreden samenleving. Op het eind is onherroepelijk echter een radicale omslag onvermijdelijk. En die omslag voltrekt zich explosief. De data over de economie van een reeks voorname industrielanden, verzameld door Piketty(1) e.a., stemmen voldoende overeen met die in de laatste halve eeuw van het model om de waarschuwing serieus te nemen. De superrijken zijn hiervan het best op de hoogte. Zij zullen met hun macht achter de schermen maatregelen nemen om de volksonrust als gevolg van massale onteigening de baas te blijven. Die maatregelen zullen vrijheid, bezit en levenskansen van 99% van de bevolking beperken.


6. Discussie

Zoals in elk model, bepaalt de parameterkeuze de uitkomst. De genoemde bedragen veranderen evenredig met die aan het begin (10 g$ p.p.) en met de bevolkingsgrootte. Verandering in de gekozen trendpercentages veranderen de tijden, waarop trendwijzigingen (kantelpunten) plaatsvinden. Zo ook tussentijdse fluctuaties in de percentages.
Met de gangbare bescherming van kapitaal concentratie is vroeg of laat totale onteigening van de wereldbevolking onafwendbaar. Enkele duizenden bezitten dan alles en hebben daarmee de macht. Omdat die enkelen zullen willen voorkomen dat hen hun kapitaal en daarmee de macht wordt ontnomen, zullen zij de controle over minvermogenden tot het uiterste opvoeren.
Met belastingen en inkomenspolitiek alleen is naar mijn mening het tij niet te keren. Er zijn daarvoor FUNDAMENTELE INGREPEN NODIG IN DE EIGENDOMSBESCHERMNG monopolisme, fusies, vorming van grote financiële conglomeraten, centra van massacommunicatie., kortom maatregelen tegen machtsconcentratie bij een kliek. (Het laatste is een les, die we leerden van Lenin's revolutie.)





Cha-am, Thailand
2024 01 08
herzien (1) 2024 03 20.
herzien (2) 2024 04 16.







Commentaar
Stef Baerends wees mij op een verkeerde aansluiting van tekst en model in §5, waarvoor ik hem zeer erkentelijk ben. Die tekst is op 2024 04 16 herzien.


Noten

  1. Thomas Piketty: Kapitaal in de 21st eeuw. Nederlandse vertaling; Amsterdam 2014, De Bezige Bij. Original: Le Capital au XXIe siècle, Éditions du Seuil, Paris France 2013. Met zijn internet online data appendix.
  2. C. le Pair: "Geld en zijn invloed op de economie."
  3. Dit is een consequentie van de Tweede Hoofdwet van de thermodynamica. Het proces kan slechts in omgekeerde richting verlopen met hulp van een levend organisme met voldoende intelligentie, in een omgeving met bouwmateriaal en een energieflux.
  4. "Permit me to issue and control the money of a nation, and I care not who makes its laws." (Mayer Amschel Rothschild, Founder of Rothschild Banking dynasty).
  5. Meeuwis T. Baaijen: "The Predators versus The People"; verkrijgbaar in 7 talen op "substack".
  6. Nederland kende in vergelijking met andere landen betere levensomstandigheden voor armen. Bejaardenzorg, ziekenverpleging, ja zelfs de geneeskunde zelf en de behandeling van scheepspersoneel staken gunstig af. Het maakte wel, dat Nederlandse bestuurders van overzeese vestigingen voortdurend moesten bedelen om kolonisten te sturen, die niet kwamen. Varen wilde men wel, maar zich blijvend vestigen elders minder. Verschillende historici wijten het verlies van Nieuw Amsterdam (New York), Brazilië e.a. hieraan.
  7. C. le Pair: "Devastating tipping points through differences in exponential growth."
  8. Door tijdig verandering aan te brengen in maatschappelijke processen, zou dat gelijk van de Club te verschuiven zijn tot een moment nadat de Zon of een ander natuurlijk proces een eind aan het Aards bestaan van de mensheid heeft gemaakt.
  9. Er is in retrospect een geldanker te maken, dat geschikt is voor langjarige trends. Neem aan dat van het jaar 1700 tot 1900 goud het anker was en we de vermogens in gouddollar, g$, de goudwaarde van de dollar in het jaar 1900 uitdrukten; $1900 was gebaseerd op een goudprijs van 610 $1900/kg. In 2023 was de goudprijs 62000 $2023/kg. Na 1900 is de dollar: 1 $i = αi g$, waarin αi = (goudprijs in 1900)/(goudprijs in jaar i). Voor het jaar 2023 is 1 $2023 = 0,01 g$. De dollar is sinds 1900 gecentimeerd (!)
  10. Zowel vruchtbaar als onvruchtbaar kapitaal kunnen door de eigenaar geruild worden. Het kan worden verworven, verkregen en kwijtgeraakt. (Arbeid, creativiteit, handel, belasting, heffingen, diefstal, onteigening, marktsentiment . . .).
→ top → index